Tom Goffin, Paulien Walraet en Violette Vanscheeuwijck
Download hier de tekst: De vernieuwde Wet Patiëntenrechten
1 Inleiding
Op 22 augustus 2002 werd de wet betreffende de rechten van de patiënt (“Wet Patiëntenrechten”) afgekondigd en op 26 september 2002 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Deze wet preciseert de kenmerken van de relatie tussen de patiënt en de gezondheidszorgbeoefenaar en wil de kwaliteit van de gezondheidszorgen verbeteren.
Het was de eerste keer in België dat in één wet de belangrijkste rechten van de patiënt werden geëxpliciteerd. De wet somt zeven basispatiëntenrechten op: 1. recht op een kwaliteitsvolle dienstverlening, 2. recht op vrije keuze van zorgverlener, 3. recht op informatie over de gezondheidstoestand van de patiënt, 4. recht op geïnformeerde toestemming, 5. recht op een patiëntendossier, 6. recht op intimiteit en privéleven en 7. klachtrecht. De wet bevat daarnaast ook enkele aanvullende regelingen, zoals de regeling i.vm. de vertegenwoordiging van de patiënt. Ook was er aandacht voor de menselijke waardigheid binnen de zorgrelatie waardoor na verloop van tijd een verschuiving duidelijk werd van loutere focus op patiëntenautonomie naar shared-decision-making.
De Federale commissie “Rechten van de patiënt”, opgericht binnen de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, evalueert de toepassing van de wet en adviseert de overheid over patiëntenrechten (www.patientrights.be).
Recent werd de Wet Patiëntenrechten aangepast en gemoderniseerd om tegemoet te komen aan de (maatschappelijke) evoluties in de gezondheidszorg. Onderstaand wordt dieper ingegaan op de verschillende rechten van de patiënt zoals deze op vandaag – dus na de wijziging – bestaan. Deze toelichting is gebaseerd op de oorspronkelijke brochure “Wet Rechten van de patiënt – In een goede relatie weet je wat je aan elkaar hebt”, ontwikkeld door de Federale Ombudsdienst Rechten van de Patiënt. De tekst van de brochure werd aangepast aan de wijzigingen die in de Wet Patiëntenrechten werden aangebracht. De FOD Volksgezondheid zal de brochure nog aanpassen en verspreiden op een later tijdstip.
Deze toelichting is bestemd voor gezondheidszorgbeoefenaars en patiënten. Ze verstrekt informatie over de huidige inhoud van de wet en bevordert zo een duurzaam partnerschap tussen beide centrale actoren van de gezondheidszorg.
Volgens de wet heeft de patiënt niet alleen rechten, maar draagt hij ook een verantwoordelijkheid om zo goed mogelijk met de gezondheidszorgbeoefenaar samen te werken aan een optimale verstrekking van gezondheidszorg. Patiënt en gezondheidszorgbeoefenaar gedragen zich daarom respectvol tegenover elkaar, andere patiënten en andere gezondheidszorgbeoefenaars.
2 Voor wie is de wet bestemd?
De Wet Patiëntenrechten gaat primair over ‘de patiënt’. Dit is volgens de wet “iedere persoon die gezondheidszorg ontvangt, al dan niet op eigen verzoek (bijv. bij een controle-onderzoek van een arbeidsarts). Gezondheidzorg betekent daarbij “diensten verstrekt door een gezondheidszorgbeoefenaar met het oog op het bevorderen, vaststellen (bv. medische onderzoeken), behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand van een patiënt (bv. een behandeling), om het uiterlijk van een patiënt om voornamelijk esthetische redenen te veranderen of om de patiënt bij het sterven te begeleiden (bv. palliatieve zorgen).”
Alle gezondheidszorgbeoefenaars moeten de wet naleven. Daarmee bedoelen we artsen, tandartsen, apothekers, kinesitherapeuten, klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen, vroedvrouwen, basisverpleegkundigen, de verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg, de verpleegkundig specialisten, de klinisch verpleegkundig onderzoekers, zorgkundigen, hulpverlener-ambulanciers, ambulanciers niet dringend patiëntenvervoer, audiologen en audiciens, orthopedisch technologen, diëtisten, ergotherapeuten, farmaceutisch-assistenten, logopedisten, medisch laboratorium technologen, mondhygiënisten, orthoptisten en optometristen, podologen, technologen medische beeldvorming en praktijkassistenten. Daarnaast zijn ook personen die, als niet-beroepsbeoefenaar, de psychotherapie uitoefenen volgens de wettelijke voorwaarden, ertoe gehouden de rechten van de patiënt te respecteren.
De Koning kan tenslotte de naleving van bepaalde rechten bedoeld in deze wet verplichten voor personen die geen gezondheidszorgbeoefenaar zijn, maar wel gemachtigd zijn om bepaalde verstrekkingen van gezondheidszorg uit te voeren. Het gaat dan bijvoorbeeld om een mantelzorger, een bekwame helper of zelfs een student in opleiding tot een gezondheidszorgberoep. Op dit ogenblik heeft de Koning dit nog niet verder geregeld.
3 Wat zijn de patiëntenrechten?
3.1 Recht op een aanstelling van een vertrouwenspersoon
De patiënt mag zich in de uitoefening van zijn rechten van de patiënt laten bijstaan door één of meerdere door hem aangeduide vertrouwenspersonen. Een vertrouwenspersoon is letterlijk iemand die de patiënt in vertrouwen neemt. Dit kan een familielid, vriend of kennis zijn, maar even goed een andere gezondheidszorgbeoefenaar of een patiënt/ervaringsdeskundige in de ziekte.
Een patiënt kan ook meerdere vertrouwenspersonen aanduiden die hem bijstaan. Er is geen rang, aangezien de vertrouwenspersoon zelf nooit beslissingsrecht heeft over de patiënt. De vertrouwenspersoon kan informeel aangeduid worden (bv. een partner die met de patiënt mee binnengaat in de praktijkruimte van de huisarts), of kan ook formeler aangeduid worden door het invullen van een formulier. In de toekomst zal dit digitaal kunnen via een door de overheid gevalideerd platform.
De patiënt kan zelf bepalen hoe ver de bijstand gaat die de vertrouwenspersoon biedt en dus wat de draagwijdte van diens bevoegdheid is.
Daarnaast kan de patiënt via zijn vertrouwenspersoon bepaalde rechten van de patiënt uitoefenen, zoals het recht op het verkrijgen van informatie over de gezondheidstoestand en in het kader van het geven van de geïnformeerde toestemming, alsook de inzage in en het verkrijgen van een afschrift van het patiëntendossier.
3.2 Recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking
Een patiënt ontvangt volgens zijn medische behoeften kwaliteitsvolle zorg. Wat dit allemaal inhoudt, wordt mee bepaald door andere wetgeving, zoals de Kwaliteitswet (d.i. de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg), kwaliteitsnormen, wetenschappelijke richtlijnen, … De inhoud is ook afhankelijk van de beschikbare middelen. Dit patiëntenrecht creëert geen dus recht op (ongelimiteerde) toegang tot gezondheidszorg.
Kwaliteitsvolle dienstverstrekking houdt ook in dat de patiënt zonder enig onderscheid op welke grond ook, gezondheidszorg krijgt. Dit betekent dat de patiënt op geen enkele grond (bv. sociale klasse, seksuele geaardheid, filosofische overtuiging) mag gediscrimineerd worden.
Een recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking impliceert ook dat de patiënt als persoon centraal wordt geplaatst, met eigen voorkeuren, levens- en gezondheidsdoelen en waarden. De gezondheidszorgbeoefenaar moet dan ook de menselijke waardigheid en de zelfbeschikking van de patiënt, of nog de patiëntenautonomie, eerbiedigen en rekening houden met doelstellingen en waarden die de patiënt in zijn leven voorop stelt. Dit wordt ook wel doelgerichte zorg genoemd. Indien de doelen, waarden en voorkeuren van een patiënt nog onvoldoende duidelijk zijn, kan een zorgverlener een vroegtijdige zorgplanning organiseren. Daarmee wordt een continu denk- en communicatieproces bedoeld tussen de patiënt, de gezondheidszorgbeoefenaar(s) en op verzoek van de patiënt de naasten met als doel de waarden, levensdoelen en voorkeuren van actuele en toekomstige zorg te bespreken.
Een ander onderdeel van recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking, is aandacht voor pijnbestrijding. Elke patiënt moet de meest aangepaste zorg krijgen om pijn te voorkomen, er aandacht voor te hebben, te evalueren, in aanmerking te nemen, te behandelen en te verzachten.
3.3 Recht op vrije keuze van gezondheidszorgbeoefenaar
De patiënt mag de gezondheidszorgbeoefenaar vrij kiezen en kan deze keuze steeds wijzigen.. Dit houdt ook in dat de patiënt recht heeft op het vragen van een tweede opinie bij een andere beroepsbeoefenaar naar keuze.
Die vrije keuze kan evenwel in sommige gevallen beperkt worden door de wet (bv. bij gedwongen opname van een persoon met een psychiatrische aandoening) of door de omstandigheden die eigen zijn aan de organisatie van de gezondheidszorg (bv. bij aanwezigheid van slechts één specialist in een ziekenhuis).
Daarnaast kan de patiënt meer informatie vragen aan de beroepsbeoefenaar omtrent diens bekwaamheid en ervaring, om zo een vrije, geïnformeerde keuze te kunnen maken (bv. wat de ervaring van een arts is met het uitvoeren van een bepaalde ingreep). De patiënt kan in zijn keuze ook rekening houden met het feit of de beroepsbeoefenaar al dan niet beschikt over een verzekering met betrekking tot de uitoefening van diens beroep, nu die de patiënt daaromtrent dient te informeren. Tevens moet een gezondheidszorgbeoefenaar de patiënt informeren over de mate waarin hij ten gevolge van opgelegde maatregelen niet voldoet aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn beroep en zijn praktijkvoering (bv. omdat een arts gedurende twee weken door de Orde der artsen werd geschorst ten gevolge van een tuchtrechtelijke fout, of het visum van een kinesitherapeut door de Federale Commissie voor Toezicht op de Praktijkvoering in de Gezondheidszorg aan voorwaarden werd gekoppeld wegens grensoverschrijdend gedrag naar een patiënt zodat de kinesitherapeut niet meer alle handelingen mag stellen). Dit betekent ook dat, als de gezondheidszorgbeoefenaar de patiënt hier niet over informeert, de patiënt er mag van uitgaan dat de gezondheidszorgbeoefenaar met alle regels i.v.m. vergunnings- en registratiestatus in orde is.
Het recht op vrije keuze betekent niet dat een gezondheidszorgbeoefenaar een patiënt niet kan weigeren. Een patiënt kan geweigerd worden om persoonlijke of beroepsredenen, uitgezonderd in geval van nood. In geval de gezondheidszorgbeoefenaar de behandeling onderbreekt, moet hij evenwel de continuïteit van de zorgen waarborgen, door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat de patiënt bij een andere gezondheidszorgbeoefenaar terechtkan.
3.4 Recht op informatie over de gezondheidstoestand
De gezondheidszorgbeoefenaar verstrekt de patiënt alle informatie die nodig is om inzicht te krijgen in de gezondheidstoestand (het betreft de diagnose, ook al is die negatief) en de vermoedelijke evolutie daarvan.
De informatie moet mondeling verstrekt worden op een kwaliteitsvolle wijze en op maat van de patiënt, dit wil zeggenop basis van diens situatie en voorkeuren van actuele en toekomstige zorg. De gezondheidszorgbeoefenaar houdt onder meer rekening met de leeftijd, de opleiding en het begripsvermogen van de patiënt, maar zeker ook met de taal waarin hij communiceert. Daarbij moet een gezondheidszorgbeoefenaar voldoende tijd voorzien en de ruimte geven aan de patiënt om ook zelf vragen te stellen.
Indien dit nuttig blijkt of indien de patiënt dit vraagt, ontvangt de patiënt deze informatie ook schriftelijk, op papier of elektronisch.
Het recht op informatie houdt ook in dat de patiënt net géén informatie kan ontvangen. Dat kan in twee gevallen, namelijk (i) wanneer deze daar zelf uitdrukkelijk om verzoekt of (ii) wanneer de gezondheidszorgbeoefenaar meent dat het meedelen van informatie een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt zou kunnen meebrengen.
In het eerste geval, wanneer een patiënt vraagt om de informatie niet te krijgen, dient dit verzoek te worden genoteerd in het patiëntendossier. De gezondheidszorgbeoefenaar wijkt echter van dit verzoek af ingeval hij vaststelt dat het niet-verstrekken van die informatie zeer duidelijk een ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt, of van een derde oplevert (bv. In geval van een besmettelijke ziekte). In dat geval moet de gezondheidszorgbeoefenaar tegen de wens van de patiënt in toch de nodige informatie verstrekken aan de patiënt, maar hij dient dit voorafgaand wel te bespreken met een collega-gezondheidszorgbeoefenaar, en eventueel met de vertrouwenspersoon van de patiënt.
In het tweede geval, namelijk wanneer het meedelen een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt zou kunnen meebrengen, dan kan de gezondheidszorgbeoefenaar dus bepaalde informatie van de patiënt onthouden. Het is daarbij wel de bedoeling dat de gezondheidszorgbeoefenaar eerst nagaat of de bedoelde informatie gradueel – gefaseerd op tempo dat de patiënt het aankan – kan worden meegedeeld. Pas als dit onmogelijk blijkt, kan er uitzonderlijk worden beslist om helemaal geen informatie mee te delen. Opnieuw moet de gezondheidszorgbeoefenaar hiervoor een collega-gezondheidszorgbeoefenaar raadplegen. Hij moet ook een schriftelijke motivering toevoegen aan het patiëntendossier en eventueel de vertrouwenspersoon van de patiënt inlichten en hem de gevoelige informatie meedelen. Het is in ieder geval ook de bedoeling dat de gezondheidszorgbeoefenaar op geregelde tijdstippen nagaat of het klaarblijkelijk ernstig nadeel nog aanwezig is. Wanneer dit niet langer het geval is, zal hij alsnog moeten overgaan tot het meedelen van de informatie aan de patiënt.
De gezondheidszorgbeoefenaar moet de nodige fijngevoeligheid aan de dag leggen wanneer hij aan de patiënt meedeelt dat hij hem bepaalde informatie niet kan over brengen.
3.5 Recht op geïnformeerde toestemming in een tussenkomst
Vooraleer een behandeling wordt opgestart, moet de gezondheidszorgbeoefenaar daartoe de vrije en geïnformeerde toestemming van de patiënt verkrijgen, waarbij het samen beslissen centraal staat.
Geïnformeerd houdt in dat informatie wordt verschaft over
- Het doel van de tussenkomst (bijv. een diagnosestelling, om te opereren),
- De aard van de tussenkomst (bijv. is de tussenkomst pijnlijk?),
- De graad van urgentie,
- De duur en de frequentie van de tussenkomst,
- De te verwachten ontwikkelingen en nazorgen van de tussenkomst,
- De voor de patiënt relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico’s,
- De mogelijke alternatieven (al dan niet uitgevoerd door een andere gezondheidszorgbeoefenaar),
- De financiële gevolgen (bijv. honoraria, het al dan niet geconventioneerd zijn van de gezondheidszorgbeoefenaar),
- En elke andere verduidelijking die voor de patiënt relevant zou kunnen zijn.
3.5.1 Hoe geeft de patiënt zijn toestemming?
De toestemming wordt mondeling door de patiënt gegeven of wordt door de beroepsbeoefenaar uit zijn gedragingen afgeleid (bijv. de patiënt steekt de arm uit voor een injectie). De patiënt kan zijn toestemming geven onder bepaalde voorwaarden (bijv. stopzetting van chemotherapie indien de gezondheidstoestand hierdoor niet verbetert).
OP vraag van de patiënt en/of de beroepsbeoefenaar kan de toestemming schriftelijk worden vastgelegd en aan het patiëntendossier worden toegevoegd (bijv. bij een belangrijk onderzoek of behandeling).
3.5.2 Kan een patiënt weigeren of een gegeven toestemming intrekken?
De patiënt kan zijn reeds gegeven toestemming terug intrekken indien hij van mening verandert. Hij kan ook simpelweg geen toestemming tot een bepaalde behandeling geven, en de tussenkomst van de gezondheidszorgbeoefenaar dus weigeren. Opnieuw kan een dergelijke weigering, of de intrekking van een eerder gegeven toestemming schriftelijk (elektronisch of op papier) worden vermeld in het patiëntendossier – op verzoek van de patiënt of van de gezondheidszorgbeoefenaar. Ingeval de patiënt de tussenkomst zou weigeren of een eerder gegeven toestemming terug zou intrekken, moet de gezondheidszorgbeoefenaar de patiënt tevens inlichten over de mogelijke gevolgen van die beslissing. Daarbij moeten mogelijke alternatieven worden besproken, die hetzij door de desbetreffende gezondheidszorgbeoefenaar, hetzij door een andere gezondheidszorgbeoefeaar kunnen worden uitgevoerd.
De gezondheidszorgbeoefenaar respecteert deze weigering zolang de patiënt die niet herroepen heeft. De beroepsbeoefenaar blijft echter wel een kwaliteitsvolle dienstverstrekking verlenen (bijv. wanneer een patiënt weigert te drinken en te eten, moet toch in een lichamelijke basisverzorging worden voorzien).
3.5.3 Recht op voorafgaande wilsverklaring
Een voorafgaande wilsverklaring is het schriftelijk, hetzij op papier, hetzij elektronisch vastleggen van de wil van de patiënt voor het geval de patiënt niet meer zelf kan beslissen. Elke patiënt heeft daartoe het recht.
Indien de patiënt zich in een gezondheidstoestand bevindt die hem verhindert zijn wil uit te drukken (bijv. in coma, bij een verslechterende mentale aandoening), moet de gezondheidszorgbeoefenaar minstens rekening houden met de voorafgaande wilsverklaring, zowel wanneer het een tussenkomst betreft, als het weigeren van een welbepaalde tussenkomst uit te voeren. Een gezondheidszorgbeoefenaar moet bovendien een voorafgaande weigeringsbeslissing respecteren, of nog de gezondheidszorgbeoefenaar is verplicht de weigering van duidelijk en precies omschreven onderzoek of behandeling door de patiënt, te volgen. Bij voorkeur stelt de patiënt deze voorafgaande wilsverklaring op in aanwezigheid van een derde persoon (bijv. een gezondheidszorgbeoefenaar) om afwijkende interpretaties te vermijden. De verklaring is niet beperkt in de tijd, tenzij ze door de patiënt herroepen wordt op een ogenblik dat hij in staat is zijn rechten uit te oefenen.
Ingeval de patiënt een (of meerdere) vertrouwensperso(o)n(en) heeft aangeduid, of er is/zijn een (of meerdere) vertegenwoordiger(s) aangesteld, dan kunnen deze de gezondheidszorgbeoefenaar op de hoogte brengen van het bestaan van een dergelijke voorafgaande wilsverklaring.
3.5.4 Medische tussenkomsten bij spoedgeval
Bij een spoedgeval is het niet altijd duidelijk wat de werkelijke wil van de patiënt is. Ook is het mogelijk dat de vertegenwoordiger van de patiënt niet aanwezig is op het moment dat er een bepaalde beslissing moet genomen worden met betrekking tot het uitvoeren van een tussenkomst door de gezondheidszorgbeoefenaar (bv. een bewusteloze persoon in een spoeddienst). In dat geval kan de gezondheidszorgbeoefenaar een tussenkomst uitvoeren zonder toestemming van de patiënt of zijn vertegenwoordiger, maar enkel indien deze noodzakelijk is en onmiddellijk in het belang van de gezondheid van de patiënt. Hij moet hier tevens een melding van maken in het patiëntendossier. Van zodra het opnieuw mogelijk is, moet hij bovendien de patiënt en/of zijn/haar vertegenwoordiger informeren.
3.6 Recht op een patiëntendossier
3.6.1 Het bijhouden van een patiëntendossier
De gezondheidszorgbeoefenaar heeft voor elke patiënt een zorgvuldig bijgehouden dossier dat hij op een veilige plaats bewaart, en dit voor minstens 30 jaar na het laatste patiëntencontact.
Het patiëntendossier bevat de identiteitsgegevens van de patiënt, medische informatie (bv. onderzoeksresultaten en diagnosestellingen, de medische voorgeschiedenis), …
De patiënt kan ook vragen om bepaalde door hem verstrekte documenten toe te voegen aan diens patiëntendossier (bv. een wetenschappelijk artikel over zij ziekte), en in het bijzonder documenten over diens waarden, levensdoelen en voorkeuren van actuele en toekomstige zorg, en ook diens voorafgaande wilsverklaring(en) en documenten waarin hij een vertrouwenspersoon of een vertegenwoordiger aanwijst.
Indien de patiënt van gezondheidszorgbeoefenaar verandert, kan hij vragen dat zijn patiëntendossier wordt overgedragen om de zorgcontinuïteit te waarborgen. De gezondheidszorgbeoefenaar mag dit niet weigeren.
3.6.2 Inzage in een patiëntendossier
De patiënt kan (mondeling of schriftelijk) aan de gezondheidszorgbeoefenaar vragen om rechtstreeks zijn patiëntendossier in te kijken. Vanaf de ontvangst van dit verzoek, heeft de gezondheidszorgbeoefenaar 15 dagen tijd om het volledige dossier aan de patiënt voor te leggen, met uitzondering van gegevens die betrekking hebben op andere personen en die dus vertrouwelijk zijn. De wachttermijn van 15 dagen kan door de gezondheidszorgbeoefenaar gebruikt worden om de inhoud van het patiëntendossier te valideren, of de praktische voorbereidingen voor inzage te treffen. Deze regel geldt ook voor elektronische patiëntendossiers.
Indien de gezondheidszorgbeoefenaar besloten heeft om de patiënt niet over zijn gezondheidstoestand in te lichten uit vrees dat dit zijn gezondheid ernstig zou kunnen schaden (cf. recht op informatie), dan beschikt de patiënt slechts over een onrechtstreekse inzagerecht tot zijn patiëntendossier. Alleen een gezondheidszorgbeoefenaar die door de patiënt werd aangewezen, kan dan het dossier inkijken.
3.6.3 Afschrift van een patiëntendossier
Onder dezelfde voorwaarde als het recht op inzage, mag de patiënt ook een afschrift van het volledige patiëntendossier, of van een deel ervan vragen. De patiënt heeft daarbij zelf de keuze om dat afschrift op papier of elektronisch te verkrijgen, en moet hier bij een eerste afschrift ook niets voor betalen. Mocht de patiënt bijkomende afschriften vragen, dan kan hem echter wel een administratieve kost worden aangerekend die maximaal de reële kost bedraagt.
Het afleveren van een afschrift van het volledige of een deel van het patiëntendossier kan worden geweigerd door de gezondheidszorgbeoefenaar ter bescherming van het privéleven van de patiënt, of indien deze over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt door een derde onder druk wordt gezet om een dergelijk afschrift te vragen, of om dit aan een derde te geven (bv. werkgever, verzekeringsmaatschappij).
3.6.4 Inzage in en afschrift van een patiëntendossier na overlijden
Indien de patiënt er zich tijdens zijn leven niet tegen verzet heeft, kunnen de echtgeno(o)t(e), de partner, de ouders, de kinderen, de broers en zussen, de grootouders en de kleinkinderen die een geldige reden inroepen (bv. vermoeden van een medische fout, opsporen van familiale antecedenten) een gezondheidszorgbeoefenaar aanwijzen (bv. de huisarts van het gezin) die het patiëntendossier van de overledene kan inzien. Het recht op afschrift is in dit geval echter niet voorzien.
Om de persoonlijke levenssfeer van de patiënt te beschermen, is de inzage onrechtstreeks en wordt ze beperkt tot de gegevens die rechtstreeks verband houden met de redenen die de naasten inroepen.
Het inzagerecht en recht op afschrift kan, wanneer het een minderjarige patiënt betreft, door de vertegenwoordiger en bloedverwanten tot en met de tweede graad (d.w.z. ouders, grootouders, broers en zussen) worden uitgeoefend. Opnieuw zal – voor de bloedverwanten tot en met de tweede graad – dit slechts mogelijk zijn als zij daartoe een voldoende gemotiveerd en gespecifieerd verzoek hebben ingediend. Indien de minderjarige patiënt tijdens het leven voldoende wilsbekwaam was om zich hiertegen te verzetten, moet de gezondheidszorgbeoefenaar dit verzet respecteren. Ook hier heeft de persoon die inzage of afschrift vraagt, recht op toelichting over de inhoud van het dossier, en kan de gezondheidszorgbeoefenaar het afleveren van een afschrift van het volledige of een deel van het patiëntendossier weigeren als deze over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de aanvrager door een derde onder druk wordt gezet om een dergelijk afschrift te vragen dan wel om dit aan een derde te geven.
Voor het afleveren van het afschrift kan een kost worden aangerekend.
3.6.5 Elektronische toegang
In de toekomst zal een gezondheidszorgbeoefenaar de gezondheidsgegevens uit het patiëntendossier ook moeten ontsluiten. Of nog, de gezondheidszorgbeoefenaar moet de patiëntendossiers koppelen aan de door de publieke overheid ter beschikking gestelde en/of gevalideerde toegangsplatformen voor gezondheidsgegevens.
3.7 Recht op bescherming van het privéleven/intimiteit
3.7.1 Recht op bescherming van het privéleven
Het recht op bescherming van privéleven van de patiënt houdt in dat alle informatie met betrekking tot de gezondheid van de patiënt wordt beschermd bij iedere tussenkomst van een gezondheidszorgbeoefenaar, en ook wanneer die informatie wordt verwerkt buiten de relatie patiënt-gezondheidszorgbeoefenaar. Samen met de algemene verordening gegevensbescherming (de GDPR) worden zo de gezondheidsgegevens en persoonsgegevens van de patiënt extra beschermd. De informatie in verband met de gezondheid van de patiënt mag niet aan derden worden meegedeeld (bv. voor het sluiten van een levensverzekering).
3.7.2 Recht op intimiteit
Daarnaast moeten gezondheidszorgbeoefenaars de intimiteit van patiënten respecteren. Enkel de personen van wie de aanwezigheid is verantwoord voor de dienstverstrekking van de gezondheidszorgbeoefenaar, mag aanwezig zijn bij de zorgverlening, het uitvoeren van onderzoeken en het uitvoeren van behandelingen. Alle andere personen moeten de toestemming van de patiënt hebben om aanwezig te mogen zijn(bv. studenten tijdens een kijkstage bij een huisarts).
De patiënt kan er wel steeds om verzoeken dat diens vertrouwenspersoon aanwezig is. Daarbij bepaalt de patiënt zelf bij welke zorg, onderzoeken en behandelingen de vertrouwenspersoon wel of niet aanwezig mag zijn. Enkel omwille van organisatorische of hygiënische redenen kan de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon geweigerd worden door de gezondheidszorgbeoefenaar.
3.8 Recht op klacht bij een bevoegde ombudsdienst
Indien iemand oordeelt dat een van zijn patiëntenrechten niet gerespecteerd is, kan hij bij een bevoegde ombudsdienst een klacht neerleggen. De ombudsdienst heeft als taak om de communicatie tussen de patiënt en de beroepsbeoefenaar te herstellen in een vertrouwelijke bemiddelingsprocedure. Zij is dus niet bevoegd om een bindend oordeel te vellen over het geschil. Indien partijen niet zelf tot een oplossing komen, kan zij eventueel doorwijzen naar andere instanties die wel bevoegd zijn om een bindend oordeel te vellen.
Dit klachtrecht kan, na het overlijden van een minderjarige patiënt, worden uitgeoefend door degene die optrad als vertegenwoordiger op het moment van het overlijden. Indien de minderjarige patiënt tijdens het leven in staat werd geacht om over te gaan tot een redelijke beoordeling van zijn belangen, en bijgevolg zelf de eigen patiëntenrechten kon uitoefenen, komt het klachtrecht na overlijden enkel toe aan de persoon die de patiënt zou hebben vertegenwoordigd mocht hij daartoe niet in staat geacht zijn, en voor zover de minderjarige patiënt zich hier niet uitdrukkelijk tegen verzette tijdens het leven.
Dit recht kan, na het overlijden van een meerderjarige patiënt – al dan niet wilsbekwaam – worden uitgeoefend door personen die het dichtste bij de overleden patiënt stond(en), namelijk de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad (d.w.z. ouders, kinderen, grootouders, kleinkinderen, broers en zussen), en desgevallend degene die optrad als vertegenwoordiger op het moment van het overlijden, doch voor zover de meerderjarige patiënt zich hier niet uitdrukkelijk tegen verzette tijdens het leven.
4 Wie is niet in staat zijn patiëntenrechten zelf uit te oefenen?
De Wet Patiëntenrechten bevat een systeem van veranderende wilsbekwaamheid. Een kind dat wordt geboren, kan uiteraard nog niet zelf zijn patiëntenrechten uitoefenen. Hij wordt vertegenwoordigd door zijn ouders, of in voorkomend geval zijn voogd of pleegouders. Naarmate het kind ouder wordt, en meer matuur en mondig wordt, neemt ook de eigen rol van de patiënt toe om zelf zijn patiëntenrechten uit te oefenen. Vanaf de meerderjarigheid geldt een vermoeden van wilsbekwaamheid. De patiënt wordt daarbij geacht zelf en zelfstandig zijn patiëntenrechten te kunnen uitoefenen. Enkel indien blijkt dat de patiënt niet meer in staat is om zelf en zelfstandig te oordelen (bv. een patiënt in coma), zal de vertegenwoordiger optreden en de patiëntenrechten uitoefenen voor de wilsonbekwame patiënt totdat de patiënt terug wilsbekwaam is.
Zowel de invulling van de maturiteit van minderjarigen als het moment waarop de patiënt niet meer in staat is om zelf en zelfstandig te oordelen, is een beoordeling die op dat moment door de gezondheidszorgbeoefenaar moet gemaakt worden.
4.1 Vertegenwoordiger versus vertrouwenspersoon
De vertegenwoordiger dient onderscheiden te worden van de vertrouwenspersoon. De vertegenwoordiger vervangt een wilsonbekwame patiënt, de vertrouwenspersoon staat een wilsbekwame patiënt bij, maar kan zijn rechten niet in de plaats van de wilsbekwame patiënt uitoefenen.
4.2 Minderjarige patiënt
Een minderjarige patiënt heeft automatisch één of meer vertegenwoordiger(s), namelijk die personen die het ouderlijk gezag uitoefenen (normaal gezien de biologische ouders, maar het kunnen ook de pleegouders zijn), of die optreden als voogd. Ondanks deze ‘automatische aanstelling’, moet de gezondheidszorgbeoefenaar de minderjarige patiënt toch betrekken in de uitoefening van zijn rechten, rekening houdende met diens leeftijd en maturiteit. Dat betekent dat hoe ouder en hoe meer matuur de minderjarige patiënt is, hoe meer hij wordt betrokkenen in de uitoefening van zijn/haar rechten, tot op het punt dat wordt geoordeeld dat de minderjarige zelf in staat is tot een redelijke beoordeling van zijn/haar belangen. Vanaf dat moment kan de minderjarige patiënt zijn rechten alleen uitoefenen en is er van vertegenwoordiging geen sprake meer.
4.3 Meerderjarige (wilsonbekwame) patiënt
Een meerderjarige patiënt wordt vermoed zelf en zelfstandig zijn rechten te kunnen uitoefenen, en dus wilsbekwaam te zijn. Een gezondheidszorgbeoefenaar kan evenwel oordelen dat de meerderjarige patiënt hiertoe niet in staat is. Dit oordeel kan specifiek zijn voor een bepaalde tussenkomst of in een bepaalde context, en zal steeds een feitelijke beoordeling zijn. Indien de patiënt wilsonbekwaam wordt geacht, zal een vertegenwoordiger optreden. In dit geval wordt de patiënt wel zoveel als mogelijk betrokkenen in de uitoefening van zijn rechten (bijv. in zijn heldere ogenblikken), in verhouding tot diens begripsvermogen.
De vertegenwoordiger zal daarbij steeds in het belang van de patiënt en overeenkomstig de waarden, voorkeuren van actuele en toekomstige zorg, en levensdoelen van de patiënt moeten handelen.
Wie optreedt als vertegenwoordiger, wordt bepaald aan de hand van in de wet vastgestelde volgorde.
4.3.1 De benoemde vertegenwoordiger
De patiënt kan, met het oog op een eventuele toekomstige wilsonbekwaamheid, via een specifiek schriftelijk en gedagtekend mandaat, een vertegenwoordiger aanduiden die in geval van wilsonbekwaamheid zijn rechten zal uitoefenen, indien en zolang hij daar zelf niet meer toe in staat zal zijn.
Dit gratis mandaat moet de toestemming van de vertegenwoordiger omvatten en dient te worden ondertekend door zowel de patiënt, als de aangewezen vertegenwoordiger.
De patiënt kan ook verschillende personen als vertegenwoordiger aanduiden, waarvan hij dan zal moeten bepalen in welke volgorde zij optreden. Daarnaast kan de patiënt ook naasten aanduiden die de vertegenwoordiger bijstaan in de uitoefening van de rechten van de patiënt.
De patiënt kan er voor kiezen om zijn vertegenwoordiger aan te duiden via de ‘lastgeving tot buitengerechtelijke bescherming van het Burgerlijk Wetboek’, ook wel bekend als de zorgvolmacht, rekening houdend met de geldende vormvereisten en de hiermee gepaard gaande kosten. Het is hierbij van belang om de terminologie en voorwaarden van het mandaat, voorzien in de Wet Patiëntenrechten, te respecteren.
De patiënt moet ervoor zorgen dat zijn naasten en gezondheidszorgbeoefenaars op de hoogte zijn van het bestaan van dit mandaat, ook indien de vertegenwoordiger werd aangeduid in een zorgvolmacht.Een exemplaar van dit mandaat kan bijvoorbeeld worden toegevoegd aan het patiëntendossier bij de huisarts. In de toekomst zal dit digitaal kunnen via een door de overheid gevalideerd platform.
4.3.2 Geen benoemde vertegenwoordiger
Indien de patiënt geen vertegenwoordiger aangewezen heeft of treedt de door de patiënt aangewezen vertegenwoordiger niet op, dan worden de rechten van de patiënt uitgeoefend door de bewindvoerder over de persoon, aangewezen door de vrederechter voor de specifieke uitoefening van deze rechten (voor zover en zolang de beschermde persoon volgens de beroepsbeoefenaar niet in staat is om zijn rechten zelf uit te oefenen).
Indien de patiënt geen vertegenwoordiger aangewezen heeft of als de door de patiënt aangewezen vertegenwoordiger niet optreedt, en indien er geen bewindvoerder bevoegd is om de patiënt te vertegenwoordigen, worden de rechten van de patiënt in vervangende volgorde uitgeoefend door de samenwonende echtgeno(o)t(e) of partner, een meerderjarig kind, een ouder, of een meerderjarige zus of broer.
In geval van een conflict tussen meerdere mogelijke vertegenwoordigers van hetzelfde niveau (bijv. meerdere meerderjarige kinderen), of bij ontbreken van een vertegenwoordiger, behartigt de beroepsbeoefenaar de belangen van de patiënt in overleg met het multidisciplinaire team.
4.4 Wat zijn de grenzen aan de bevoegdheid van de vertegenwoordiger?
Het kan voorkomen dat een gezondheidszorgbeoefenaar, zij het met het oog op de bescherming van het privéleven van de wilsonbekwame patiënt (bv. in geval van intrafamiliaal geweld), zij het in het belang van de wilsonbekwame patiënt en teneinde een bedreiging van zijn leven of een ernstige aantasting van zijn gezondheid af te wenden (bv. de vertegenwoordiger weigert een levensnoodzakelijke behandeling), niet akkoord gaat met de (wijze van) uitoefening van de rechten van de patiënt door de vertegenwoordiger.
Ter bescherming van de patiënt, kan de gezondheidszorgbeoefenaar in dat geval weigeren dat die vertegenwoordiger inzage krijgt in het patiëntendossier, of een afschrift kan ontvangen van een deel of het volledige dossier. De vertegenwoordiger kan dan enkel via een andere aangeduide gezondheidszorgbeoefenaar inzage krijgen in het dossier.
Een gezondheidszorgbeoefenaar moet bovendien, desgevallend na multidisciplinair overleg, afwijken van een beslissing van een vertegenwoordiger die het leven van de patiënt bedreigt of een ernstige aantasting van de gezondheid van de patiënt zou betekenen, tenzij die vertegenwoordiger kan bewijzen dat de door hem genomen beslissing de uitdrukkelijke wil van de patiënt is (bv. op basis va een wilsverklaring, een getuigenis die deze wil bevestigt, een video-opname).
In ieder geval dient de gezondheidszorgbeoefenaar van dergelijke afwijking een schriftelijke motivering toe te voegen aan het patiëntendossier.
De vertegenwoordiger kan nooit ingaan tegen een voorafgaande wilsverklaring die de patiënt opgesteld heeft op het ogenblik dat hij in staat was om zijn rechten uit te oefenen (voorafgaande weigering van een bepaalde tussenkomst).
Indien, in geval van nood, de wil van de patiënt en die van de vertegenwoordiger onduidelijk zijn, handelt de beroepsbeoefenaar zo goed mogelijk in het belang van de gezondheid van de patiënt.